(Linnaeus, 1767)
Tijgerblauwtje
Beschrijving:
Het tijgerblauwtje komt groter over dan het is. De onderkant vertoont een fijn bruin strepenpatroon met opvallende oogvlekken en vrij lange staartjes op de achtervleugel. Het leefgebied kenmerkt zich door de aanwezigheid van veel soorten vlinderbloemigen als waardplanten en veel bloemen als nectarbron voor de vlinders. Het zijn warme en droge plaatsen, ook in landbouwgebieden. De voornaamste waardplant is de blazenstruik (Colutea arborescens), maar ook andere soorten worden gebruikt. Deze vlinder kan zelfs plagen veroorzaken in erwten- en bonenkwekerijen. De rupsen leven van de rijpende zaden. Ze worden door verschillende mierensoorten bezocht. De levenscyclus van het tijgerblauwtje duurt 4 tot 6 weken. Het kent geen diapauze en kan daarom alleen daar als standvlinder voorkomen, waar het gedurende het hele jaar warm genoeg is en waar altijd voedsel voor rupsen en vlinders aanwezig is.
Leefgebied:
Phrygana vegetaties
Sclerofiele struikvegetatie
Sterk gelijkende soorten:
Leptotes pirithous
Verspreiding:
Het tijgerblauwtje komt in de gematigde streken van de hele wereld voor, in Europa tot N-Duitsland. In het noordelijk deel van zijn verspreidingsgebied een zeldzame dwaalgast, maar naar het zuiden toe steeds algemener. Vliegt van zeeniveau tot 2700m.
Vliegtijd:
februari, maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober.
Status Europa:
Soort is thans niet bedreigd in Europa.
Status Benelux:
Lokaal en zeldzaam in Noordwest-Europa. Een zuidelijke soort, die soms als trekvlinder in de Benelux verschijnt. Slechts twee keer in Nederland gezien, ook in Vlaanderen en Walloniƫ een dwaalgast.
Trend en mate van voorkomen per land:
L. boeticus 7