(Rottemburg, 1775)
Moerasparelmoervlinder
Beschrijving:
De moerasparelmoervlinder kent twee verschillende typen leefgebieden: vochtige, beschut liggende graslanden, randen van hoogvenen en droge kalkgraslanden. Als waardplanten worden gebruikt Succisa pratensis (blauwe knoop), Scabiosa columbaria (duifkruid), Knautia arvensis (knautia) en Dipsacus (kaardebol). De eitjes worden in pakketjes op de onderkant van de bladeren gelegd. Tussen de bladeren van de waardplant bouwen de rupsen een stevig spinselnest waarin ze leven. Ook overwinteren doen ze gezamenlijk in een spinselnest. Daarna leven ze solitair. Voor de verpopping zoeken ze een plekje onderin de vegetatie. De moerasparelmoervlinder vliegt in één generatie per jaar. Deze soort is bijzonder variabel. In het zuiden wordt de ondersoort E. aurinia provincialis met een bleek oranje grondkleur onderscheiden. In Portugal en Spanje vliegt de bijzonder grote donkere ondersoort E. aurinia beckeri . Boven 1800m in de Alpen vinden we de ondersoort E. aurinia debilis met veel zwarte en weinig oranje kleur in de vleugeltekening.
Leefgebied:
Matig voedselrijk grasland
Vochtig grasland en ruigte
Sterk gelijkende soorten:
Euphydryas desfontainii
Verspreiding:
Een soort van Z- en Centraal-Europa. Komt niet voor in Italië behalve uiterste noorden, Midden- en Z-Griekenland, mediterrane eilanden, oosten van Groot-Brittannië. In Scandinavië tot 62°NB. Vliegt van zeeniveau tot 2000m.
Vliegtijd:
april, mei, juni, juli.
Status Europa:
Kwetsbaar in Europa door achteruitgang van 20 tot 50% in de laatste 25 jaar.
Status Benelux:
Verdwenen uit Nederland sinds 1984, verdwenen uit Vlaanderen sinds 1959, in Wallonië kwetsbaar. Dichtstbijgelegen populaties in Zuid-België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk.
Trend en mate van voorkomen per land:
E. aurinia 7