(Laicharting, 1782)
Snuitvlinder
Beschrijving:
De snuitvlinder dankt zijn naam aan de lange palpen die een soort snuit lijken te vormen. De vlinders zijn vaak te vinden bij struwelen en bossen waar de belangrijkste waardplant Celtis australis (netelboom) groeit. Mogelijk worden ook andere waardplanten gebruikt (andere Celtis -soorten of Prunus - of Ulmus -soorten). De eieren worden één voor één op de bladknoppen gelegd. De groene rupsen zitten meestal op de onderkant van de bladeren en ook de verpopping vindt daar plaats. De snuitvlinder heeft waarschijnlijk twee generaties per jaar. De volwassen vlinders overwinteren en zijn door hun bruine ondervleugels goed gecamoufleerd. Ze gaan vaak al in augustus in winterrust, maar verschijnen al weer in maart. Het zijn goede vliegers die in de zomer vaak gaan zwerven en dan op allerlei plekken kunnen worden waargenomen. Deze dispersie is echter beperkt tot het gebied waar de soort als standvlinder voorkomt.
Leefgebied:
Droog kalkgrasland en steppe
Gemengd bos
Stedelijke parken - tuinen
Zomergroen loofbos
Sterk gelijkende soorten:
Onmiskenbaar
Verspreiding:
Komt in grote delen van Z-Europa voor: vanaf N-Portugal, M- en O-Spanje, via ZO-Frankrijk, uiterste zuidoosten van Zwitserland tot in Z-Slowakije en verder zuidwaarts in Italië en in de hele Balkan. Komt ook op verschillende eilanden in de Middellandse Zee voor. Vliegt tot 1500m.
Vliegtijd:
maart, april, mei, juni, juli, augustus, september.
Status Europa:
Soort is thans niet bedreigd in Europa.
Status Benelux:
Komt niet in de Benelux voor.
Trend en mate van voorkomen per land:
L. celtis 7